Aalst - Gudstraat - Herdersem
De stad Aalst wil drie bufferbekkens aanleggen alsook wegenis- en rioleringswerken uitvoeren t.h.v. de Gudstraat, de Kattenbroekstraat, de Koning Albertstraat, de Avouéstraat, de Beugemstraat, de Kortenbosdries, de Baaikensveldweg, de Biesebroekweg, de Bloemenveldstraat en de Rijgerstraat.
Het bureauonderzoek heeft op basis van de bestaande en ontworpen toestand, gekende archeologische gegevens, historische bronnen en cartografisch materiaal het volgende kunnen aantonen.
De geplande wegeniswerken zullen slechts een geringe impact hebben op de eventuele archeologische resten in de ondergrond. De nieuwe wegenis zal immers grotendeels een reeds bestaande rijweg vervangen. Bovendien wordt de nieuwe infrastructuur hoofdzakelijk bovengronds opgebouwd. Enkel de werken die gepaard gaan met de aanleg van de bufferbekkens, de nieuwe rioleringen en nieuwe grachten kunnen eventuele archeologische resten verstoren.
Gezien de huidige straattracés grotendeels teruggaan tot minstens de 18de eeuw en wellicht vroeger, zal de lineaire, relatief smalle uitgraving van de nieuwe riolering en grachten eventueel enkel middeleeuwse of oudere sporen kunnen aansnijden. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met de bestaande verharding en oudere verhardingen die het volledige originele oppervlak verstoord zullen hebben, wat een slechtere bewaring impliceert. Bovendien zorgt zo een smalle uitgraving voor een moeilijke interpretatie van de sporen omdat ze vaak slechts gedeeltelijk zichtbaar zullen zijn en een ruimere context ontbreekt. De potentiële kenniswinst is dan ook eerder laag. Ze zal vermoedelijk beperkt blijven tot de vaststelling dat er sporen aanwezig uit een of meerdere periodes. De kosten van een verder vooronderzoek wegen hier dan ook niet op tegen de baten.
Enkel t.h.v. de geplande bufferbekkens is de potentiële kenniswinst bij een onderzoek significant groot. De oppervlakte en diepgang van de geplande werken bij de bufferbekkens aan de Koning Albertstraat en de Gardebaan laten immers wel toe om eventuele archeologische sporen in hun volledigheid en in een ruimere context te beschouwen. Het kleiig substraat langs de Rausbeek dekt mogelijk oudere horizonten af. (Steentijd)sites, indien aanwezig, kunnen daardoor goed bewaard zijn. Het onderzoek van deze sporen en sites kan een significante kenniswinst opleveren voor het archeologisch en historisch onderzoek op lokaal, regionaal en Vlaams niveau.
Het geplande bufferbekken aan de Gudstraat is relatief klein maar omvat in zijn geheel de mogelijke restanten van een gebouw dat op historische kaarten uit de 18de en 19de eeuw staat. Het valt niet uit te sluiten dat de oorsprong van het gebouw nog ouder is. De kans dat er zich nog restanten van dit gebouw in de ondergrond bevinden is relatief groot, gezien het terrein nadien niet meer bebouwd werd. Er is in de regio en bij uitbreiding ook in Vlaanderen nog maar relatief weinig onderzoek gebeurd naar het ontstaan en uitgroeien van kleine gehuchten langs straten buiten de historische stads- en dorpskernen. Een nadere studie van de eventuele restanten zou dan ook een grote kenniswinst kunnen opleveren voor dit onderzoek.
Verder vooronderzoek t.h.v. de drie geplande bufferbekkens is noodzakelijk, aangezien het op basis van enkel dit bureauonderzoek niet mogelijk is om een gemotiveerde uitspraak te doen over het al dan niet moeten nemen van maatregelen. Concrete informatie over de aanwezigheid, aard en graad van bewaring van archeologische sporen ontbreekt immers. De methodologie van het verdere vooronderzoek is verschillend voor enerzijds de bufferbekkens aan de Gudstraat en de Koning Albertstraat en anderzijds het bufferbekken aan de Gardebaan.
Voor de geplande bufferbekkens aan de Gudstraat en de Koning Albertstraat wordt een proefsleuvenonderzoek aanbevolen. Voor het geplande bufferbekken aan de Gardebaan zal de methodologie van het verdere vooronderzoek zich moeten richten op het opsporen van steentijdartefactensites. Daarbij moeten vooreerst landschappelijke boringen worden uitgevoerd om het potentieel van begraven landschappen beter te kunnen inschatten en de correcte afweging te maken i.v.m. verder te nemen maatregelen i.f.v. de geplande werken.